als je een hond ziet die je niet kent, pas dan op.
de hond kan grommen of hard blaffen.
de hond kan tegen je op springen.
let dan goed op, want de hond kan vals zijn.

lees de tekst. waarom moet je opletten als een vreemde hond gromt of blaft?

mijn ouders zeggen dat ik een moeilijke eter ben.
ik vind veel dingen niet lekker.
ik lust geen peer.
ik lust geen ei.
ik lust geen appel.
ik lust geen prei.
mijn ouders zeggen dat ik deze dingen lekker ga vinden als ik het blijf proberen.
ik hoop het!

lees de tekst. hoe kan iemand eten lekker gaan vinden?

soof heeft een rode bloem.
ze plant de bloem in de tuin.
de bloem groeit.
soof is blij.

wat heeft soof?

joep heeft een hond.
de hond speelt graag.
ze gaan naar het park.
ze rennen en maken lol.

waar gaan joep en de hond heen?

suus heeft een bruine tas.
ze stopt er een boek in.
ze gaat naar school.
suus leest haar boek.

wat stopt suus in haar tas?

ik ben een kind.
mijn naam is roos.
ik eet kaas.
ik eet koek.
ik eet ijs.

wat eet roos niet?

de haan staat op het erf.
hij kraait luid.
want de zon komt op.
hij maakt iedereen wakker.

waarom kraait de haan luid?

de eend zwemt in de vijver.
ze spettert.
de kip zit op haar eieren.
ze houdt ze warm.
de hond rent door de tuin.
hij speelt met een stok.

waar is de eend?

sara loopt naar school.
ze ziet een kat.
de kat zit in een boom.
sara klimt in de boom.
ze helpt de kat naar beneden.
de kat miauwt.
sara aait de kat.
dan loopt sara weer naar school.

waar zat de kat?

de vogel zingt een lied.
hij zit op de tak.
het lied is mooi.
iedereen luistert.

waar zit de vogel?