een kitten is een babykat.
ze zijn erg klein.
kittens kunnen eerst niet zien.
na een week openen ze hun ogen.
kittens hebben hun moeder nodig.
ze drinken melk van hun moeder.
kittens krijgen het ook snel koud.

wanneer doen kittens hun ogen open?

wies heeft een rode bal.
ze gooit de bal omhoog.
de bal komt weer omlaag.
wies lacht.
ze vangt de bal.

welke kleur is de bal?

lisa gaat naar het bos.
ze ziet bloemen en bomen.
lisa plukt een mooie bloem.
ze hoort vogels fluiten.
het bos is een leuke plek.

wat plukt lisa?

het varken is in de modder.
wat doet het daar?
het rolt rond.
het is vies.
lach, varken!

wat doet het varken?

rik viert feest.
hij is nu zes jaar.
de bel gaat.
rik rent naar de deur.
‘wie is daar?’, roept rik.
‘ik ben het’, zegt een stem.
rik hoort het al.
het is opa.

hoe oud is rik?

de vis zwemt in de vijver.
hij speelt met bellen.
de haan zit op het hek.
hij kraait luid.
het schaap ligt in de zon.
het rust uit.

waar is de haan?

de bij is op de bloem.
ze zoemt zacht.
de eend zit in het nest.
ze houdt haar eieren warm.
de muis rent door het gras.
ze zoekt eten.

waar is de bij?

saar heeft een jas.
de jas is rood.
saar doet de jas aan.
het is koud.

welke kleur is de jas?

tom heeft een hond.
de hond heet jip.
jip heeft een bot.
het bot is groot.
jip eet het bot.

wat heeft jip?

sam fietst naar school.
hij draagt een helm.
de helm is blauw.
sam rijdt snel.
hij is blij.

welke kleur is de helm?