de hond

sam heeft een hond.
de hond heet max.
max is lief.
hij kwispelt met zijn staart.
sam gooit een stok.
max rent achter de stok aan.
hij pakt de stok.
sam lacht.
max is een goede hond.

wat doet max als sam een stok gooit?

als je een hond ziet die je niet kent, pas dan op.
de hond kan grommen of hard blaffen.
de hond kan tegen je op springen.
let dan goed op, want de hond kan vals zijn.

lees de tekst. waarom moet je opletten als een vreemde hond gromt of blaft?

kees smult.
hij eet een appel en een boterham.
zo lekker en fijn.
kees is blij.

welke 2 dingen eet kees?

luuk is lief.
hij heeft een hond.
zijn hond heet sem.
ze wandelen samen.
ze zijn altijd samen.

hoe heet de hond van luuk?

ik ben een kind.
mijn naam is roos.
ik eet kaas.
ik eet koek.
ik eet ijs.

wat eet roos niet?

de kip zit in het hok.
ze legt een ei.
het ei is wit.
de kip is trots.

waarom is de kip trots?

de beer slaapt in de grot.
hij droomt van honing.
het paard rent in de wei.
ze is snel.
de kikker zit op het blad.
hij kwaakt luid.

wat doet de beer?

de eend zwemt in de sloot.
ze zoekt visjes.
het schaap staat in de wei.
hij eet gras.
de haas zit in het hok.
ze eet wortels.

wat doet de eend?

opa werkt in de tuin.
hij plant bloemen.
de bloemen zijn paars.
opa is blij.

welke kleur hebben de bloemen?

mama bakt een taart.
ze doet er suiker in.
de taart ruikt lekker.
we eten de taart op.

wat doet mama?